Jorrit Bergsma schaatste gisteren in Astana bijna een wereldrecord op de 10 kilometer. Niemand zag het. Ik was dus niet de enige. Zelfs de Kazakken, wat mij toch een sportminnend volk lijkt, liepen niet echt warm voor een World Cup in Astana. Het zou mij ook niet verbazen als de tribunes in het Alau-stadion niet echt zijn. Het kan ook een driedeminsionale afbeelding van een tribune zijn. Met wat meer oliedollars hadden ze dan net zo goed wat poppetjes op die kuipstoeltjes kunnen holograferen. Kleine moeite lijkt me.

Voor Jorrit Bergsma maakte het niet veel uit. Hij reed zichzelf toch wel “steenkapot”. Ik keek zijn race nog eens terug en ik zag dat die 10 kilometer toch wel degelijk het kijken waard was. Vooral zijn sierlijke stijl viel mij op. Alsof hij rondje na rondje bezig was de ijsvloer zachtjes te poetsen. Waar kwamen dan die rake klappen dan toch vandaan? Enorme dikke benen heeft Bergsma niet. Hetzelfde hebben Keninaanse marathonlopers. Met zo’n pezig lichaam zo lang op snelheid kunnen blijven lopen lijkt bijna onmogelijk. En het gemak ook waarmee ze die sprietige beentjes zevenmijls passen laten zetten.

Met die Kenianen in mijn hoofd zag ik het ineens: Jorrit Bergsma is een Keniaan op schaatsen. Hij kan het als marathonschaatser ook uren volhouden en ons het idee geven dat het hem nog gemakkelijk afgaat ook. Gemakkelijk was het gisteren niet voor hem. Na 12.50.40 minuten was Bergsma helemaal uitgewrongen. Als een natte dweil lag hij naast de baan. Steenkapot van het poetsen van de baan.

Gisteren dacht hij dat waarschijnlijk even niet, maar voor Bergsma is zo’n 10 kilometer eigenlijk nog veel te kort. Het is net als voor  marathonloper Geoffrey Mutai, de wereldrecordhouder, die in ‘s Heerenberg de 15 kilometer lange Montferland Run won een peulenschil waar je even hard voor moet schillen. Meer niet.

Voor de Nederlands kampioen marathonschaatsen was de winst in Astana een mooi opwarmertje naar het echte werk: de Elfstedentocht.